WINKEL WONDERLAND
Sara Jacobs had altijd al een gruwelijke hekel aan de naam van het plaatselijke winkelcentrum. Het was in de jaren zeventig met veel bombarie gepresenteerd als het neusje van de zalm op het gebied van overdekte winkelcentra, met een groot aantal winkels, eetgelegenheden en een bioscoop. En iemand had het een goed idee gevonden om het gebouw Winkel Wonderland te noemen.
Men wilde inhaken op de populariteit van pretparken die toen in opmars waren en de naam sloot aan bij de missie van de projectontwikkelaar en de winkeliers: winkelen als een échte belevenis en voor iedere portemonnee. Een dagje uit waarop je je kon verwonderen aan al het moois dat de winkeliers in hun etalages hadden uitgestald, prima te combineren met een hapje of bezoek aan de bioscoop. Er viel genoeg te beleven, die boodschap werd van de daken geschreeuwd.
De locatie in een middelgroot dorp was gedurfd, maar de grond was goedkoop geweest. Het winkelcentrum werd ook actief gepromoot in omliggende dorpen en steden. Resulterend in een groot publiek dat in de gloriedagen kwam opdagen om te shoppen.
Sinds de jaren negentig was het bergafwaarts gegaan met Winkel Wonderland. Veel winkelketens vertrokken naar steden en kleinere winkels viel om. Gemiddeld stond meer dan de helft van de winkelpanden leeg vanwege de hoge huurprijzen en het gebouw werd steeds slechter onderhouden. De bioscoop verdween in 2015, vlak nadat er een grote bioscoopketen zich vestigde in een nabijgelegen stad. De treurigheid van de sluiting was compleet toen de eigenaar van de bioscoop een week later werd gevonden in zijn kantoor, twintig centimeter boven de grond hangend aan een stuk verlengsnoer. Op zijn bureau lag bovenop een stapel aanmaningen een schreeuwerige uitnodiging van de concurrent, om aanwezig te zijn bij de feestelijke opening. Het laatste duwtje in de rug dat de arme man de afgrond instuurde.
Het enige wat het winkelcentrum na het sluiten van de bioscoop nog overeind hield, waren de twee supermarkten die al vanaf het begin onderdeel uitmaakten van Winkel Wonderland. Een schoonheidsprijs zouden beide winkels nooit winnen, maar ze hadden een uitgebreid assortiment, waardoor klanten bleven terugkomen. Vaak niet voor grote inkopen, maar wel voor de kleine of vergeten boodschappen.
Sara was een van de weinige klanten die al haar inkopen deed bij de supermarkten in Winkel Wonderland. Er was lef voor nodig om je niet te laten verleiden door grote winkels die met lage prijzen konden stunten, maar Sara hield voet bij stuk en wilde de lokale winkeliers een hart onder de riem steken. Ze kon alleen de naam van de plek niet uitstaan. Wonderlijk was het er allang niet meer.
Ironisch genoeg had het niet populair zijn bij de massa een onverwacht voordeel: het was verdomd handig in slechte tijden. En dat het nu goed mis was, was een understatement.
Nog geen zeven maanden eerder was het begonnen met vage nieuwsberichten over een vreemd virus dat zich in Zuid-Amerika verspreidde. Aanvankelijk werd er nauwelijks aandacht aan geschonken door de media, gezien er in het begin weinig doden vielen. Pas nadat het virus begon aan een reeks mutaties werd duidelijk dat men het gevaar onderschatte. Tegen die tijd had het zich al wereldwijd verspreid via toeristen en rondreizende zakenlui.
Wat het bijzonder gevaarlijk maakte, was dat het virus bijna op wekelijkse basis muteerde. Hierdoor was het vrijwel onmogelijk om het goed te onderzoeken en te starten met het ontwikkelen van een vaccin. Alle gegevens die men verzamelde bleken na een week weer achterhaald te zijn.
‘Het lijkt verdomme net alsof het ons bewust loopt te stangen. Alsof het weet dat wij proberen er grip op te krijgen en het zich geniepig aanpast, steeds opnieuw een middelvinger opstekend naar de mensheid,’ verzuchtte een wetenschapper tijdens een van de laatste internationale persconferenties over het virus.
De Grote Wanhoop begon op een dinsdag in september, na de bekendmaking dat het virus niet meer in te dammen viel en dat de mensheid voor negentig procent uitgeroeid zou zijn nog voor het jaar om was. Mensen hadden al maanden lopen hamsteren, maar na dit nieuws werd er niet meer betaald. Grote ketens kregen het eerst te maken met plunderaars en het stoffige winkelcentrum in Sara’s dorp liet men aanvankelijk links liggen. En met aanvankelijk betrof dat iets minder dan tien minuten.
Sara was er niet trots op dat ze meedeed aan de plundering op de eerste dag van de Grote Wanhoop, maar als de boel echt zou vergaan dan was ze niet van plan om dat op een lege maag te doen.
Een noodvoorraad had ze reeds aangelegd – de huidige situatie leek al langer onvermijdelijk – maar ze wilde nog meer voedsel opslaan in de voorraadkast van haar appartement. Ze woonde in een klein appartementencomplex in het zuiden van het dorp. Een gebouw waar vooral ouderen woonden en een paar verdwaalde en alleenstaande veertigers, de groep waar Sara onder viel.
Ze had zich schuldig gevoeld toen ze haastig in haar auto stapte, een oude Toyota, en enkele bejaarde buurvrouwen inhaalde die te voet met een rollator richting het winkelcentrum trokken. Opgevouwen boodschappentassen lagen in de mandjes van de rollators. Tassen die waarschijnlijk leeg zouden blijven.
Een groot deel van Sara’s mede-dorpsbewoners had na het onheilspellende nieuws dezelfde ingeving gekregen en was op rooftocht naar voedsel en alles wat de resterende tijd aangenamer kon maken. Sara had geluk dat veel mensen met de auto afreisden naar grote supermarktketens buiten het dorp, omdat daar in hun ogen meer te halen viel. Anders was het bij Winkel Wonderland onmogelijk geweest om nog iets van voedsel te vinden. En zelfs zonder dat het complete dorp kwam opdraven was het ook daar verre van rustig.
Jarenlang was het winkelcentrum slecht bezocht geweest, maar het was er nu een drukte van jewelste. Slordig geparkeerde auto’s vulden het parkeerterrein. Het was een komen en gaan van winkelwagens die luidruchtig over het wegdek denderden, voortgeduwd door bezwete mensen die bereid waren om geweld te gebruiken als iemand ook maar in de buurt kwam van hun buit.
Bang om besmet te raken was niemand, want vrijwel iedereen had het virus. Mondkapjes en handschoenen waren nergens te bekennen. Daar werd niet meer om gemaald. Zoveel mogelijk voedsel inslaan was het enige dat telde.
Op het eerste gezicht leek het op een doorsnee mensenmassa die was ontspoord, niet een uitstervende. Kleine, paarskleurige blaasjes rondom de nek of polsen waren het enige dat zichtbaar was aan de buitenkant. En dat was alleen bij degenen die in het eindstadium verkeerden. Die bleven tot het laatste moment ook levenslustig, maar vielen gewoon om. Griezelig willekeurig en zonder waarschuwing of theatraal gedoe. Alsof iemand voor hen besloot dat het welletjes was geweest en op de uitknop drukte.
Sara had zelf geen symptomen, maar vreesde dat ze ook besmet was. Dagelijks controleerde ze haar polsen en nek zodra ze uit bed stapte. Momenten die steeds ondraaglijker werden.
De situatie in het oude winkelcentrum was te bizar voor woorden. Mensen waren de laatste producten uit de schappen van de supermarkten aan het roven en vochten met elkaar om voedsel, water, alcohol en toiletpapier. Personeel van de supermarkten deed gezellig mee of lag zwaargewond op de grond. En dat alles gebeurde onder begeleiding van vrolijke, instrumentale muziek die uit de luidsprekers kwam en de waanzin compleet maakte.
In een opwelling had Sara gekozen om de kleinere buurtsuper binnen te rennen met haar boodschappentas. Een verstandige keuze, gezien er daar net iets minder mensen op rooftocht waren.
De sfeer was er echter even grimmig. Mensen renden als bezetenen door de gangpaden en klauwden wild om zich heen, winkelwagens en tassen volproppend. Op verschillende plekken waren mensen op de vuist gegaan om producten als water te bemachtigen en brutalere rovers grepen ook spullen uit elkaars winkelwagen.
Het lukte Sara om haar boodschappentas te vullen met levensmiddelen die lang houdbaar waren. Ze hield nog drie blikken met bonen stevig in een arm geklemd, die niet meer in de tas erbij pasten, terwijl ze zich angstig door een gangpad haastte richting de uitgang. Nu Sara haar buit binnen had, voelde ze zich schuldig en wilde ze zo snel mogelijk weg uit deze chaos.
Halverwege het gangpad verloor ze plotseling haar grip op het ingeblikte voedsel. De blikken gleden uit haar arm en vielen met een kletterend kabaal op de vloer. Al rollend kwamen ze tot stilstand onder een kapotte winkelruit, die uitzicht bood op het binnenplein van het overdekte winkelcentrum.
Vloekend zette Sara de boodschappentas neer en rende achter de bonen aan. Ze wilde net bukken om de blikken op te rapen toen ze iets vreemds zag door de vernielde winkelruit. En even vergat ze de rest van de wereld.
In het midden van het plein stond een magere en oude man tussen alle chaos. Hij leek vroeg in de zeventig en droeg een gloednieuw pak dat er piekfijn uitzag. De man had lang grijs haar dat over zijn schouders viel. Een dunne snor en sik sierden de onderkant van zijn gezicht. Hij vloekte compleet met de omgeving. Plunderaars renden met levensmiddelen aan weerszijden langs de man heen zonder hem op te merken.
Een luid geritsel trok plotseling de aandacht van Sara. Ze keek achterom en zag tot haar schrik dat een stevige en lange vrouw van vijftig haar boodschappentas van de grond had gepakt en wegliep richting de uitgang van de winkel. Ze had al een doos vast die volgepropt zat met voedsel, maar dat was blijkbaar niet genoeg voor de dame.
‘Hé, stop!’ riep Sara haar na. ‘Stop!’
Snel greep ze de bonen van de grond en zette de achtervolging in. ‘Die tas is van mij!’ schreeuwde ze.
De vrouw negeerde haar en liep zonder aarzeling door.
‘Dat is mijn tas!’ riep Sara. ‘Wacht!’
Bijna botste Sara tegen de vrouw op toen ze alsnog bleef staan en zich omdraaide. De vrouw torende een stuk boven haar uit en rook naar zweet. De knokkels van de hand die Sara’s tas vasthield waren geschaafd en zaten onder het bloed. Op de huid rondom haar pols zaten ovaalachtige blaasjes. Lichtpaars en glanzend.
Sara keek van de pols naar de tas. ‘Mijn tas,’ zei ze zacht.
De vrouw snoof. ‘En van wie is de tas nu?’
Sara aarzelde, deed een stap naar voren en pakte de tas vast. Met een vastbesloten blik keek ze de vrouw aan. ‘Van mij,’ zei ze.
Niet veel later kwam Sara uit de buurtsuper gestrompeld. Haar tas was verdwenen. Het enige wat ze nog had waren de drie blikken met bonen, die ze met een arm vastklemde tegen haar borst. Haar vrije hand hield ze tegen haar bebloede mond. Een zware bloeduitstorting zat op de linkerkant van haar gezicht, waar de vuist van haar rover meerdere keren in aanraking was gekomen met haar gezicht.
Ze merkte dat ze voor een bankje stond en liet zich voorzichtig neerzakken. Haar complete lichaam deed zeer en voelde moe aan.
Verdoofd keek Sara in het rond. Alles klonk dof, alsof er watten in haar oren zaten, en maakte het moeilijk om ergens op te focussen. Haar gezicht klopte pijnlijk en was aan het opzwellen. Ze proefde de koperachtige smaak van bloed in haar mond en spoog het vol walging uit. Het bloed spatte op de grond, naast een oude en vertrapte knuffel die een kind had verloren. Waarschijnlijk toen hij werd meegesleurd door een ouder die het een goed idee had gevonden om een kind mee te nemen naar een plundering.
‘Iedereen is gek geworden,’ hoorde ze een gebroken stem fluisteren terwijl ze naar de knuffel keek. Een stem die de hare was, maar die ze nauwelijks herkende.
Uit haar ooghoek zag ze beweging, in de richting van de uitgang van het winkelcentrum. Er was een exodus gaande: mensen verlieten in alle haast de supermarkten en duwden elkaar uit de weg om zo snel mogelijk buiten te komen.
De helderheid in Sara’s hoofd keerde terug op het moment dat een slungelige jongen van twintig over haar voeten struikelde. Hij greep de zitting van de bank vast en voorkwam maar net dat hij languit tegen de vlakte ging. Vervolgens deed hij iets wat zeldzaam was geworden: hij verontschuldigde zich.
‘Sorry!’ riep hij en zag toen haar gezicht. ‘Gaat het?’
‘Gaat prima,’ zuchtte Sara en leunde achterover. Ze drukte de bonen stevig tegen haar borst. ‘En van mijn bonen blijf je af.’
‘Weet je zeker dat het gaat?’ vroeg de jongen. ‘Moet je ook niet naar het industrieterrein? Het distributiecentrum van de Albert Heijn is net opengebroken.’
‘Hé, Tim!’ riep een jonge vrouw die iets verderop stond. Ze was bezweet en rood aangeslagen en werd door rennende mensen aan weerszijden gepasseerd. ‘Schiet op, straks zijn we te laat!’
‘Het spijt me, ik moet echt gaan,’ zei de jongen en verdween in de massa.
Nog enkele mensen kwamen rakelings langs Sara gerend en daarna werd het stil. De instrumentale muziek galmde spookachtig door het leeggeroofde winkelcentrum.
De pijn bonsde vrolijk verder in haar hoofd en ze verlangde naar pijnstillers. Kreunend kwam ze overeind van het bankje en liep richting een apotheek die naast de buurtsuper in een smal pand zat. De etalage was vernield en de schappen waren grotendeels leeg, maar misschien kon ze nog iets bruikbaars vinden.
Een hard klikgeluid klonk plotseling en de instrumentale muziek werd het zwijgen opgelegd. Een blikkerige vrouwenstem sprak vervolgens door het omroepsysteem van de buurtsuper.
‘Wil de mevrouw met de bonen zo vriendelijk zijn om zich te melden bij het kantoor van de manager?’ vroeg de stem.
Verbaasd hield Sara halt en keek naar de buurtsuper. De eerste gedachte die opkwam was dat het in haar hoofd zat. Ze had een paar rake klappen gehad van een lomp wijf – ze wenste bij de gedachte aan de vrouw dat ze zou stikken in het eten dat ze had afgepakt – en nu had ze een barstende hoofdpijn, misschien wel een hersenschudding, en hoorde ze stemmen in haar hoofd.
Een manager die nu nog bezoekers in de gaten hield vanuit een kantoor leek onwaarschijnlijk. En als die vrouw haar bonen terug wilde, kon ze doodvallen.
Haar gedachtegang werd verstoord door de stem.
‘Ik herhaal: wil de mevrouw met de bonen zo vriendelijk zijn om zich te melden bij het kantoor van de manager?’
Het kwam uit de buurtsuper, luid en duidelijk.
Sara besefte nu pas dat ze alleen was en dat voelde niet goed. In de rovende massa was het ook niet bepaald gezellig, maar de drukte was een chaotische deken van anonimiteit geweest. En anoniem was ze nu niet meer. Ze had de volledige aandacht van iemand en die persoon wilde iets.
Een pijnscheut trok door de zijkant van haar gezicht, kronkelend en pulserend, en herinnerde haar eraan dat pijnstillers vinden prioriteit had. Ze wilde verder richting de apotheek lopen toen de stem opnieuw klonk, galmend door de buurtsuper.
‘Sara Jacobs… Ik weet dat je me hoort.’
Als bevroren bleef Sara staan bij het horen van haar naam en haar ogen schoten richting de buurtsuper. Geen enkel teken van leven was te zien. Ze zag alleen een oude beveiligingscamera hangen boven de openstaande schuifdeuren. Een rood lampje boven de zoomlens van de camera knipperde aan en uit. Pulserend, net als de opgezwollen kant van haar gezicht.
Een zucht klonk uit het omroepsysteem. ‘Kom naar het kantoor van de manager. Graag vandaag nog.’
Sara bleef twijfelend staan en wreef over haar gezicht. Haar beschadigde wang klopte steeds heftiger en ze kreunde.
‘Als je pijnstillers zoekt, er liggen nog wat doosjes met ibuprofen onder het schap in gangpad twee,’ zei de stem. ‘Daar kom je langs op weg naar het kantoor. Het schap is leeggeroofd, maar een paar doosjes zijn op de grond gevallen en onder het schap beland. Je mag ze hebben. En nu lopen met die benen van je.’
Sara voelde zich net een karakter uit een horrorfilm zodra ze in beweging kwam en voorzichtig de winkel binnenliep. Hoe vaak had ze niet zitten roepen tegen onnozele personages uit die films wanneer ze besloten om een verdacht geluid te gaan onderzoeken op een ongure locatie? Ontelbare keren.
Ze hield zich voor dat ze slimmer was. Ze zou niet dezelfde fouten maken. Alleen even kijken of er echt pijnstillers lagen onder het schap en gelijk wegwezen.
Bij gangpad twee aangekomen bleek dat makkelijker gezegd dan gedaan. Aan de achterkant van het gangpad bevond zich het kantoor van de manager, precies grenzend aan het schap waar de ibuprofen moest liggen. De deur van het kantoor stond op een kier en een grote kater met een dikke vacht zat voor de deuropening. Het was een Maine Coon met een bruin gestreepte kleur en een vriendelijk ogend gezicht. Zijn staart lag om zijn lichaam geslagen en hij had heldere en groene ogen.
Het dier nam Sara rustig in zich op en kwam overeind. Hij rekte zich uit en liep richting het schap waar Sara moest zijn. Hij snuffelde en een voorpoot verdween zoekend onder het schap.
Een speels plaatje om te zien, maar Sara vond het niet grappig. Ze wilde pijnstillers en weer weg hier. Zonder hindernissen. Er was iets vreemds aan dat beest. Dat voelde ze onmiddellijk.
Met een zacht krassend geluid duwde de kat twee doosjes onder het schap vandaan met zijn poot. Het was de ibuprofen. De doosjes schoven het gangpad op en de kat liet een opgewekt gemiauw horen. Het klonk trots.
Sara keek ongemakkelijk toe. ‘Ja, heel fijn. Dank je wel.’
De kat kwam naar voren gelopen, liet zijn kop zakken en pakte voorzichtig beide doosjes tussen zijn kaken. Het lukte maar net.
‘Hé!’ riep Sara.
Daar had de kat geen boodschap aan. Hij keerde haar de rug toe en verdween met een drafje langs de openstaande deur het kantoor in. Warm licht scheen door de deuropening naar buiten.
Een pijnscheut schoot opnieuw door haar gezicht en ze klapte bijna dubbel. Tandenknarsend rechtte ze haar rug.
‘Als het de bedoeling is dat ik die kat volg, dan heb je pech,’ hoorde ze zichzelf hardop roepen. Het was eruit voor ze er erg in had. Ze schraapte haar keel. ‘Ik ga wel iets zoeken in de apotheek.’
Er klonk een piepend geluid van iemand die opstond uit een bureaustoel, gevolgd door voetstappen.
De verleiding om niet af te wachten van wie de voetstappen waren was groot, maar haar nieuwsgierigheid won het en Sara bleef staan. De blikken met bonen voelde ze tegen haar borst drukken. Als het nodig was, kon ze die altijd nog gooien als wapen.
De deur schoof verder open. Een magere en oude vrouw van begin zeventig verscheen in de deuropening. Ze had lang grijs haar dat in een vlecht over een schouder hing. Een versleten spijkerbroek en een witte blouse met donkerblauwe bloemen erop geborduurd gaven haar het voorkomen van een gepensioneerde hippie. Diepe groeven tekenden haar gezicht, maar ze had heldere en jeugdige ogen. Ze waren groen, net als die van de kat.
‘In de apotheek zul je niet vinden wat je zoekt,’ zei de vrouw.
Haar stem klonk zacht en redelijk. Vriendelijker ook dan hoe het eerder uit het omroepsysteem klonk.
‘Ik snap het wantrouwen,’ vervolgde de vrouw. ‘Tegenwoordig kun je niet voorzichtig genoeg zijn, maar van mij heb je niets te vrezen. En Nozem wilde alleen maar helpen.’
De vrouw stapte opzij en de kat werd zichtbaar. Hij zat op een oud bureau in het warme licht van een bureaulamp. De doosjes met ibuprofen lagen voor het dier. Er stond ook een fles water klaar met een glas ernaast.
Bij het zien van het water merkte Sara dat haar keel kurkdroog was. Ze snakte naar water en slikte moeizaam.
Toch was er iets dat ze eerst moest weten voor ze een stap in dat kantoor zou zetten. Ze keek de vrouw onderzoekend aan.
‘Hoe weet u mijn naam?’ vroeg ze.
‘Je mag gewoon je zeggen. Ik zie eruit als een fossiel, maar ik ben niet iemand die ook zo aangesproken wil worden. En om je vraag te beantwoorden: ik ken de klanten hier. Vooral de trouwe exemplaren.’
Sara vernauwde haar ogen.
‘Hendrik van Baast is hier de manager,’ zei ze. ‘Een vriendelijke kale man van vijftig. Jou heb ik hier nog nooit gezien.’
‘Ik heb niet beweerd dat ik de manager ben van deze toko. Ik heb je gevraagd om naar het kantoor van de manager te komen. Mijn naam is Fenna.’
Ze wees met haar hand richting het kantoor, uitnodigend.
‘Zullen we dan maar?’ vroeg ze.
Het antwoord dat Fenna op haar vraag had gegeven was niet bepaald bevredigend, maar de pijn in Sara’s hoofd groeide met de minuut en maakte helder nadenken onmogelijk.
‘Na jou,’ zei Sara.
Fenna knikte en liep terug het kantoor in. Sara keek vluchtig over haar schouder, om er zeker van te zijn dat er geen handlanger was die haar stiekem besloop. Dat was niet het geval. Zuchtend volgde ze Fenna het kantoor in.
Het bleek een kleine en gedateerde ruimte. Er stonden een paar grijze archiefkasten voor de boekhouding en er zat een raam aan een zijkant waar lamellen voor hingen, uitkijkend op een deel van de buurtsuper. Centraal in het kantoor stond het bureau waarop de kat, Nozem, spinnend zat toe te kijken. Een bureaustoel met een versleten zitting vormde de troon van de manager. Medewerkers konden aan de andere zijde van het bureau plaatsnemen op eenvoudige stoelen. Haaks op het bureau stond een smalle tafel tegen een wand met een drietal monitoren erop. Ieder beeldscherm toonde in split screen vier verschillende camerabeelden van de winkel in zwart-wit. De ravage en leeggeroofde schappen waren vanuit alle hoeken te bewonderen. Het omroepsysteem met een microfoon en versterker stond voor de monitoren op de tafel.
Fenna nam plaats op de bureaustoel – die een piepend geluid liet horen – en gaf Nozem een aai over zijn bol. Vervolgens schonk ze een glas water in en schoof het richting Sara over het bureau samen met een doosje pijnstillers.
‘Tast toe,’ zei ze.
Sara liep naar het bureau en zette de bonen neer. Met vermoeide handen scheurde ze de verpakking van de ibuprofen open. Ze drukte twee roze pillen uit een strip, stopte ze in haar mond en spoelde ze weg met het water.
‘Bedankt,’ zei ze en veegde haar mond af.
‘Ga zitten,’ zei Fenna terwijl ze het glas bijvulde. ‘We moeten even praten over iets.’
Sara ging zitten en pakte het glas aan. ‘Ik wil niet ondankbaar klinken, maar zodra de pijnstillers hun ding doen ben ik weg hier. Hou het kort graag.’
‘Ik begrijp het,’ zei Fenna. ‘Ik wil ook weg, maar dat kan nog niet. Het probleem is dat ik niet weet waarheen ik moet gaan. Dat moet ik eerst weten. En mijn broer moet mee natuurlijk.’
Sara wreef over de gewonde kant van haar gezicht en trok een grimas. De pijnstillers zouden pas na een half uur hun werk goed doen, maar ze hoopte dat het sneller was. In vaag gedoe had ze absoluut geen zin en daar ging dit gesprek nu al heen. Ze voelde onrust en ergernis opkomen.
‘Je weet wel wie ik ben,’ zei ze en keek Fenna aan, ‘maar je weet niet waar je heen wilt gaan? Lijkt me sterk. Je ziet er nog gezond uit, dus je kunt overal heen volgens mij. Wat wil je van me?’
Nozem hield op met spinnen en keek op naar Fenna met zijn kop in een schuine hoek. Fenna staarde terug naar de kat. Er leek een stille boodschap overgedragen te worden tussen de twee. Een onderonsje waar Sara de getuige van was.
‘Ja, ja,’ mompelde Fenna zachtjes tegen de kat. ‘Ongeduldig, ik weet het. Dat is ze haar hele leven al.’
Sara opende haar mond om iets te zeggen, maar zweeg. Ze zag beweging op de camerabeelden van een monitor. Het toonde de ingang van de buurtsuper waar twee bejaarde dames – allebei achter een rollator – langzaam rondliepen. Ze herkende het duo. Het waren Agnes de Groot en Cynthia Jozefs. Ze woonden bij haar in het appartementencomplex en ze had hen met schaamte gepasseerd op weg naar Winkel Wonderland.
Fenna volgde Sara’s blik en zag de nieuwkomers rondkijken op het camerabeeld. ‘Arme sukkelaars,’ zei ze.
Eén van de bejaarde vrouwen – Agnes, die wat steviger was –ging uitgeput zitten op haar rollator. Ze legde haar hoofd in haar handen en begon te huilen. Haar lichaam schokte mee en de andere vrouw plaatste een hand op haar schouder. De wanhoop was van haar gezicht af te lezen terwijl ze rondkeek.
Sara staarde van het zwart-witte camerabeeld naar het ingeblikte voedsel dat voor haar stond op het bureau. Voor het eerst sinds ze het in haar bezit had, voelde ze iets anders dan dat de bonen van haar moesten blijven: ze walgde er ineens van. Het was de schuld van die dingen dat ze er nu zo bij zat. Als ze niet op de grond waren gedonderd, had ze haar boodschappentas nog en was ze niet bont en blauw geslagen.
Maar jij hebt die blikken zelf gepakt, zei een andere stem in haar hoofd, kil en zakelijk. Je bent net zo hebberig als die vrouw die je in elkaar heeft geramd. Je had al een tas vol, maar dat was niet genoeg, hè? Nee, je moest die bonen per se hebben. Jammer de bammer dat je er nu zo bij zit. Had je ze maar beter vast moeten houden met die gretige klauwen van je.
Daar viel niets tegen in te brengen.
Ze wreef in haar ogen en kwam overeind. Twee blikken griste ze van het bureau en liet het derde en laatste blik staan.
‘Ik ben zo terug,’ zei ze tegen Fenna en vertrok uit het kantoor.
Het gesnik hoorde Sara al voordat ze haar bejaarde buren in zicht kreeg. Agnes zat nog steeds bedroefd op haar rollator. Haar partner in crime Cynthia snuffelde vlakbij rond in een schap met schoonmaakartikelen. Producten waar ze niets aan zou hebben, tenzij ze grondig wilde gaan poetsen thuis.
Agnes zag Sara naderen en veegde de tranen uit haar ogen. ‘Cynthia, kijk eens wie daar is!’ riep ze.
Het kostte Sara even om de juiste woorden te vinden. De aanblik van de verslagen vrouwen raakte haar. Eenmaal op gang veranderde ze in een spraakwaterval. Ze vertelde over de chaos en wat haar was overkomen tot aan de meute plunderaars die vertrok. De bonen werden aan het eind van haar relaas overhandigd, die gunde ze het tweetal.
De dames leefden op door haar vriendelijkheid en omhelsden Sara dankbaar maar voorzichtig en probeerden de gewonde kant van haar gezicht te ontzien. Ze kregen het idee om naar een restaurant in de buurt te gaan waar ze vaak kwamen. Misschien viel daar nog iets te halen uit een voorraadkast. Voor Sara het wist stond ze het bejaarde tweetal na te kijken dat hoopvol vertrok, twee blikken met bonen rijker.
Een zacht gerommel klonk van opzij, maar Sara negeerde het. Ze voelde zich voor het eerst die dag weer wat rustiger worden en was blij dat ze de dames had opgebeurd.
Fenna bleek het geluid ook gehoord te hebben. Er volgde een klik uit het omroepsysteem en haar stem galmde door de winkel.
‘Sara, kom terug naar het kantoor!’ riep ze. ‘Snel!’
Het gerommel werd luider en nu keek Sara wel waar het vandaan kwam. Verderop in het gangpad bolde een berg rotzooi langzaam op. Stukken van een omgegooide stellingkast en vertrapte reclameborden werden door iemand opzij geduwd. Er verscheen een hand tussen de rommel die omhoog klauwde als een monster uit een graf. Een zwaargewond gezicht van een kale man werd zichtbaar, onder het bloed en dikke zwellingen.
Het was de altijd zo aardige manager, Hendrik van Baast. Joviaal was hij niet meer. Zijn gezicht was verwoest en hij liet een kreet van pijn horen die bijna dierlijk was. Een schreeuw die alles wat hem was overkomen leek samen te vatten in een langgerekte uitstoot: zijn lichamelijke toestand, de complete vernietiging van zijn zaak en het verlies van zijn verstand.
Dat laatste was ook zichtbaar zodra hij Sara in het vizier kreeg en hij overeind kwam zonder zijn aandacht van haar af te wenden. Sara zag iets glinsteren in zijn ogen, die nauwelijks zichtbaar waren door donkerblauwe zwellingen rondom de ogen. Het gevolg van gebroken oogkassen. Hendriks ogen hadden alle vriendelijkheid verloren en hij balde zijn kapotte handen tot vuisten. Bloed sijpelde tussen zijn vingers door.
Tegen de rovende massa had hij niets kunnen beginnen, maar dit was een ander verhaal. Nu had hij een kans op vergelding. Om iemand te laten boeten voor alles wat hem was aangedaan.
‘Smerig rotwijf!’ riep hij. Het klonk waterig, uitgesproken met een mond vol bloed en loszittende tanden.
Opnieuw volgde een kreet en hij kwam in beweging. Verrassend snel voor iemand in zijn toestand. Zijn handen schoten naar voren en zijn bebloede vingertoppen spreidden zich, klaar om zich in de huid van Sara te begraven.
Met een ruk draaide Sara zich om en rende terug naar de andere kant van de winkel. Haar benen pompten en haar adem kwam in hijgende stoten. Ze maakte een scherpe bocht het tweede gangpad in, zonder af te remmen, en klapte tegen een schap aan. Een explosie van pijn ging af in haar hoofd, maar ze rende door.
Aan het eind van het gangpad stond de deur van het kantoor wagenwijd open. Fenna en Nozem waren nergens te bekennen. Het warme licht van de bureaulamp scheen haar tegemoet en was een baken van hoop. Als ze dat bereikte, zou ze de deur achter zich dichtslaan en was ze veilig.
Hendriks voetstappen klonken vlak achter haar en ze hoorde hem weer schreeuwen.
Sara rende het kantoor binnen en wilde de deur dichtsmijten, maar zag toen Fenna verscholen staan naast de deur met Nozem achter zich. Ze had een brandblusser vast. Zonder erbij na te denken rukte Sara het ding uit Fenna’s handen.
Hendrik was al bij de deur en kon niet meer afremmen. Sara zag nog net zijn mond verbaasd openvallen. Alles ging snel, maar dat detail zag ze vertraagd en griezelig helder voor zich.
Schreeuwend haalde Sara uit. Een scherp en misselijkmakend gekraak van botten klonk toen de brandblusser in aanraking kwam met Hendriks gezicht. Hij sloeg met zijn hoofd achterover en klapte door de snelheid waarmee hij rende hard tegen de vloer. Hij schoof nog een meter door, eindigend tegen het bureau. Het overgebleven blik met bonen dat er nog op stond viel om. Naast Hendrik kletterde het op de grond.
Sara voelde haar hart tekeergaan in haar borstkas. Ze tilde de brandblusser instinctief omhoog voor een tweede uithaal en zag gelijk dat het niet nodig was. Ze liet haar arm weer zakken.
Hendrik lag met zijn hoofd in een onnatuurlijke hoek op de grond en staarde verbaasd voor zich uit. Een mondhoek ging omhoog zodra hij Sara zag. Zijn ogen waren troebel van het bloed en hadden hun agressie verloren. Alsof de klap met de brandblusser de waanzin uit zijn lichaam had geslingerd.
‘Hallo, mevrouw Jacobs,’ zei hij met een hese stem en hoestte bloed op. Een waterige zucht ontsnapte uit zijn keel en zijn ogen rolden omhoog. Met een laatste stuiptrekking vertrok Hendrik van Baast uit het land der levenden.
Sara huiverde en de wereld begon te draaien voor haar ogen. Ze liet de brandblusser los, zakte in elkaar en verloor het bewustzijn.
Een geroezemoes van stemmen was het eerste dat Sara opmerkte terwijl ze omringd was door complete duisternis. Het waren tientallen stemmen en ze klonken niet angstig of kwaad zoals iedereen de laatste tijd was. Er werd ook niet geschreeuwd. De stemmen waren vreemd genoeg opgewekt en vrolijk.
Ze kon zich niet meer herinneren hoe lang het geleden was dat ze vrolijke stemmen had gehoord. Stemmen die het over iets anders hadden dan het einde van de mensheid of hoe het nu toch allemaal zo gekomen was. Stemmen die zich niet druk maakten.
Een tweede geluid drong langzaam tot haar door. Het was muziek. Een instrumentaal deuntje. Het klonk nog troebel en ver weg, maar het kwam haar bekend voor.
Onscherp lichtte de wereld plotseling op. Vage contouren werden zichtbaar, groeiden en kregen steeds meer kleur en vorm. Ze zag ook dingen bewegen. Dingen die alle kanten op gingen.
Het licht zwol verder aan en werd oogverblindend. Handen voor haar ogen houden hielp niet, want het licht ging er dwars doorheen.
Net op het moment dat Sara het niet langer kon verdragen, nam het licht in sterkte af. Alle geluiden kwamen dichterbij en werden helder. Zodra ze weer goed kon zien, stokte haar ademhaling.
Ze stond midden in Winkel Wonderland. Het was er druk en alle winkels waren open. Panden die waren leeggeroofd zagen er als nieuw uit en ook leegstaande winkels waren weer open met mooi ingerichte etalages en volle schappen. Overal hing kerstversiering en mensen waren druk bezig met kerstinkopen. Gelach van kinderen klonk uit een speelgoedwinkel en kerstmuziek schalde vrolijk uit de luidsprekers.
Het was de periode net voor het winkelcentrum in verval raakte, op een december vroeg in de jaren negentig. Een van de laatste keren dat alle winkelpanden waren gevuld met tevreden winkeliers die goed zakendeden.
Zorgeloos deden mensen inkopen of zaten gezellig te eten bij een van de eettentjes. Er stond ook een lange wachtrij bij de kassa van de bioscoop. Vooral gezinnen die naar een kerstfilm gingen.
Met haar ouders had Sara ook regelmatig in de rij van de bioscoop gestaan, vol verwachting en gezellig tegen haar moeder aanleunend. Haar jas was altijd heerlijk zacht. De herinnering aan haar ouders overviel Sara en ze keek weg van de bioscoop.
Tussen alle drukte en vrolijkheid zag Sara nog iets anders doorschemeren. Iets dat ook aanwezig was in de ogen van iedereen die ze op rooftocht had gezien in het winkelcentrum.
Het lag op het puntje van haar tong, maar het woord schoot haar pas te binnen zodra er een vriendinnengroep van middelbare leeftijd passeerde. Met propvolle tassen sjouwden de dames langs Sara zonder haar op te merken. Hun tassen puilden al uit met kerstcadeaus en ze stopten voor een luxe parfumerie. Hun ogen werden groot bij het zien van de vele aanbiedingen in de etalage en luid kletsend stapten ze de winkel binnen.
Gretigheid.
Dat was het woord dat Sara zocht.
Mensen gedroegen zich beschaafd en betaalden netjes voor alles, maar hun ogen waren net zo gretig als die van de plunderende massa. Wat was gekocht leek de aantrekkingskracht te verliezen zodra het over de toonbank ging. Met ogen vol verlangen staarde men naar wat nog verder ontbrak in hun leven.
Met schaamte besefte Sara dat ze er zelf ook regelmatig zo bij liep en iets te vaak dingen kocht die haar alleen op korte termijn gelukkig maakten. Net als die vriendinnengroep was ze een actief radertje in de machine genaamd consumptie.
De aanblik van de hebberige gezichten die ze op meer plekken ontdekte, maakte Sara wanhopig. Ze wilde schreeuwen tegen die types dat ze niet wisten hoe goed ze het hadden. Dat ze geen idee hadden wat hen te wachten stond. Maar ze kon niets uitbrengen. Er kwam geen geluid uit haar keel en ze was onzichtbaar voor iedereen.
Gefrustreerd nam ze plaats op een bankje en liet haar hoofd hangen. Het voelde hypocriet om dingen te roepen terwijl ze zelf geen haar beter was. Misschien kon ze daarom geen geluid produceren. Ze was het ook gewend dat mensen haar negeerden, dat was niets nieuws onder de zon.
Ze zuchtte, ademde diep in door haar neus en fronste. Ze rook iets heerlijks dat alle andere gedachten verjoeg. Alles leek ineens onbelangrijk vergeleken met die geur.
Nieuwsgierig keek Sara op om te zien waar het vandaan kwam en op dat moment begon het winkelcentrum voor haar ogen te bewegen. Alle vormen werden wazig en verdraaiden. Kleuren verloren hun intensiteit en lichten doofden uit. De kerstversiering bleef nog heel even zichtbaar. Een korte twinkeling van duizenden lichtjes die samensmolten tot een troebel geheel en toen was ook dat weg. Alleen de geur resteerde, die haar maag deed rommelen.
Sara opende haar ogen in een zwak verlichte ruimte. Het duurde even voor haar ogen gewend waren aan de nieuwe omgeving en het besef indaalde dat ze ontwaakte. Wat de overgang ook langer en verwarrender dan normaal maakte, was dat de geur uit haar droom nog steeds aanwezig was. Sterker zelfs.
Ze bevond zich in een kleine personeelskantine. Er stonden eettafels met stoelen en er was een zithoek met een oude bank waarop Sara lag. Een deel van de verlichting was uit, slechts enkele sfeerlampen brandden boven de tafels.
Sara’s bovenbenen voelden warm aan. Ze keek omlaag en zag Nozem op haar schoot liggen. Hij lag opgerold en spinde zachtjes. Zijn ogen openden even en de vriendelijkheid op zijn gezicht was bijna grappig om te zien. Welkom terug, leek zijn blik te zeggen.
‘Onze schone slaapster komt bij,’ zei een mannenstem ergens.
Een tweede stem antwoordde die ze herkende.
‘Mooi,’ zei Fenna. ‘Ik hoop dat ze trek heeft.’
Het tweetal was bezig aan de andere kant van de kantine, waar een eenvoudig keukenblok met een koelkast en fornuis tegen een muur stond. Het silhouet van een magere man in een net pak met lang grijs haar stond te koken.
Fenna kwam haar kant op en knielde glimlachend neer.
‘We kunnen zo aan tafel,’ zei ze.
‘Waar ben ik?’ vroeg Sara.
‘In de kantine van de buurtsuper. Het is hier wat veiliger. Je bent een paar uur van de kaart geweest. Het is zeven uur inmiddels.’
Sara staarde naar de man bij het gasfornuis. ‘Wie is die kerel?’
‘Dat is Felix, mijn broer.’
‘Aangenaam,’ zei Felix zonder om te kijken.
‘Kom,’ zei Fenna en hielp Sara overeind. ‘We gaan aan tafel. En dan kun je ondertussen vertellen waar we heen moeten gaan.’
Sara fronste terwijl Fenna haar door de kantine loodste. ‘Ben je daar nog steeds mee bezig? Waarom moet ik dat bepalen?’
‘Dat wilde ik net uitleggen toen we… gestoord werden.’
Sara bleef staan en kreeg een knoop in haar maag. ‘Ik heb hem gedood, hè?’ vroeg ze beduusd. ‘Ik heb Hendrik vermoord.’
‘Je verdedigde jezelf,’ zei Fenna. ‘Het scheelde niet veel of hij had jou gedood. Zijn geest had het begeven.’
Een dof gedreun klonk vlakbij dat de opmerking onderstreepte.
‘Wat was dat?’ vroeg Sara.
‘Nog meer mensen die ver heen zijn,’ zei Fenna en bracht Sara weer in beweging naar een gedekte eettafel. ‘Laatkomers die arriveerden toen je in dromenland was. Ze slopen winkels uit frustratie. Gelukkig gingen ze eerst de andere supermarkt binnen. Dat gaf mij de kans om het rolluik bij de ingang omlaag te doen. Het kantoor is ook afgesloten. Je hoeft daar niet meer langs.’
Fenna hielp Sara in een stoel en ging tegenover haar zitten.
‘Maak je geen zorgen,’ zei ze. ‘Alle deuren zijn gebarricadeerd. Straks kunnen we weg via de achterdeur.’
‘Eerst een goede maaltijd,’ zei Felix.
Hij kwam aangelopen met een grote hapjespan waar damp vanaf kwam. Het verspreidde een heerlijke en kruidige geur.
Zodra hij naast Fenna aan tafel schoof, kwam Felix in het sfeerlicht boven de tafel. Sara herkende onmiddellijk het oude gezicht met de dunne snor en sik. Als gehypnotiseerd had ze naar hem staan kijken vanuit de buurtsuper toen hij roerloos op het binnenplein stond.
Sara zag dat het prijskaartje van zijn nette pak nog aan zijn mouw hing. Ze hield haar hoofd schuin om het te kunnen lezen. Met vetgedrukte letters stond er driehonderd euro vermeld.
Felix zag waar ze naar keek en trok het van zijn mouw. ‘Dat heb ik er niet voor betaald,’ zei hij. ‘Vandaag heb ik als enige proletarisch gewinkeld in de herenmodezaak. Ik wilde eens weten hoe het is om er zo bij te lopen. Het voelt vreemd. Mensen behandelen je anders in een pak. Zelfs nu nog.’
Sara vond hem sympathiek overkomen. Het verbaasde haar niet dat zijn ogen net zo groen waren als die van Fenna en Nozem.
Nog één paar erbij en we hebben een kwartet, dacht ze.
‘Felix en ik zijn een twee-eiige tweeling,’ zei Fenna terwijl ze hun borden opschepte. ‘We hebben een sterke band. Niet alleen met elkaar, ook met Winkel Wonderland.’
Fenna schoof een goed gevuld bord richting Sara. Het was een roerbakschotel met verse groenten en kruiden. Sara ontdekte nog een ander ingrediënt dat prominent aanwezig was: bruine bonen.
‘Ik zie dat ik een bijdrage heb geleverd,’ zei ze.
‘Alles wat we vandaag los van elkaar hebben geclaimd zonder te betalen zit in deze schotel. Het is mooi in balans.’
‘Eet smakelijk, dames,’ zei Felix en zette nog een bord met eten op de grond voor Nozem. ‘En heer,’ voegde hij eraan toe.
In stilte aten ze de maaltijd en Sara vond het verrukkelijk. Zowel haar lichaam als geest knapten ervan op.
Fenna vertelde tijdens het eten een belangrijk verhaal, maar Sara hoorde het nauwelijks. Ze genoot zo van de maaltijd dat de rest achtergrondruis werd. Anders zou ze zeker hebben gefronst bij het horen dat Fenna en haar broer ‘anders’ waren, zoals Fenna het zelf noemde. Ze sluimerden lange periodes en waren soms een tijd wakker. Al sinds de jaren zeventig verbleven ze ergens in Winkel Wonderland. In wisselende gedaantes observeerden ze de bezoekers en leerden een aantal goed kennen. Zo goed zelfs, dat ze sommigen van hen weleens hielpen. Meestal met kleine dingen. Ze waren, hoe vreemd het ook klonk, een soort wakers over de trouwe bezoekers van het winkelcentrum. Een functie die ten einde liep.
Twee volle borden verder was Sara’s honger gestild, rond het einde van Fenna’s verhaal. De wazigheid in haar hoofd was grotendeels opgelost. De terugkerende helderheid zorgde ervoor dat er een bestemming opdoemde in haar gedachten. Het bevond zich al langer in haar hoofd in onsamenhangende flarden – diep ingenesteld – maar die flarden trokken zichzelf nu vrij, zochten elkaar op en smolten samen tot iets dat haar overrompelde.
Het was een bestemming die ze had gemeden sinds haar ouders waren overleden, zestien jaar geleden. Vincent en Anne-Marie Jacobs waren met de auto onderweg naar hun stacaravan aan zee, een plek die ze nooit zouden bereiken. Dankzij een spookrijder van negentien die onder invloed een bestelbus bestuurde. Een jongen die een waslijst aan overtredingen had opgebouwd in de korte tijd dat hij beschikte over zijn rijbewijs.
Sara kreeg kippenvel op haar lichaam en tranen welden op in haar ogen. ‘Voordat ik onder die paarse troep kom te zitten,’ zei ze in gedachten verzonken, ‘wil ik de zee zien.’
Fenna legde haar hand op die van Sara. ‘Is dat de plek waar we naartoe moeten gaan?’ vroeg ze.
Sara voelde de neiging om alles te vertellen, waarom ze de zee jarenlang had ontweken, maar ze kon het niet onder woorden brengen op dat moment. In plaats daarvan knikte ze.
‘Ik heb altijd al de zee willen zien,’ zei Fenna.
Een smerige rooklucht drong Sara’s neus binnen en een brandalarm begon te loeien. Een brullend gejuich vermengde zich met het alarm. Alsof ergens in het winkelcentrum een stel neanderthalers het vuur had uitgevonden en dat luidkeels vierde.
Fenna sloeg haar ogen neer en leunde tegen de schouder van haar broer. ‘Het is tijd om te gaan,’ zei ze.
Even later stond het gezelschap bij Sara’s auto. Ze keken toe hoe het vuur zich in het winkelcentrum verspreidde. Er waren silhouetten te zien van mensen die nog steeds met elkaar vochten op het binnenplein tegen een feloranje achtergrond van dansend vuur. Een krankzinnig tafereel.
Sara keerde het winkelcentrum als eerste de rug toe en stapte in de auto, gevolgd door Nozem die via Sara’s schoot op de passagiersstoel sprong. In de achteruitkijkspiegel zag ze Fenna en Felix. Ze stonden hand in hand. Net kinderen die machteloos toekeken hoe hun huis werd vernietigd.
Nozem miauwde opgewekt. Hij had duidelijk minder moeite om te vertrekken en keek naar Sara met zijn vriendelijke ogen.
‘We maken eerst een korte tussenstop bij mij thuis,’ zei Sara tegen de kat. ‘Ik heb nog een voorraad eten en die gaat mee. Samen met wat kleren en een foto van mijn ouders.’
Nozem hield zijn kop schuin en Sara beschouwde het als een teken dat de eigenzinnige haarbal het begreep.
Fenna en Felix stapten ondertussen in en veegden tranen weg. Ze vonden het niet erg om achterin te zitten.
‘Rijden maar,’ zei Fenna. ‘Er is hier niets meer.’
Sara startte de auto en in stilte reden ze weg over het parkeerterrein. De aandrang om nog iets passends te zeggen schoot door Sara’s hoofd, maar ze wilde het niet mooier maken dan het was. Ze kon beter eerlijk zijn.
‘Het had zo zijn charme,’ begon ze, ‘maar…’
Ze viel stil en keek in de achteruitkijkspiegel naar het brandende winkelcentrum dat steeds kleiner werd. Het grote naambord op de gevel van het gebouw verdween in een rookwolk.
Fenna volgde haar blik. ‘Maar wat?’ vroeg ze.
Sara grinnikte en keek weer voor zich uit.
‘Maar hoe je het ook wendt of keert, Winkel Wonderland blijft een klotenaam,’ zei ze en trapte het gaspedaal verder in.
ACHTERGRONDINFORMATIE
Winkel Wonderland is een kort verhaal dat is geschreven in het kader van de Harland Prijs 2024. Een apocalyptisch, tragikomisch en spannend verhaal over een vrouw die tijdens het plunderen van een supermarkt in contact komt met een mysterieus iemand en diens net zo excentrieke kater.